Interview met Isabelle van Gelder

Elke maand zoomen we in op een van de onderzoeksgroepen van Groningen Cardiology. Wie runt ze, waar gaan ze over, en hoe is het om onderzoek te doen als PhD-kandidaat? Deze week zitten we met professor Isabelle van Gelder om de virtuele tafel. Zij is nu ruim 25 jaar cardioloog in het UMCG met als aandachtsgebieden elektrofysiologie en ritmestoornissen.

Onderwijs en onderzoek horen bij elkaar. Isabelle begeleidt en begeleidde zelf het promotietraject van ruim 25 PhD-kandidaten, en sinds 2006 voorziet zij ook beginnende studenten van onderwijs als hoogleraar aan de faculteit Geneeskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Maar wie is zij nou eigenlijk?

 

U werkt nu 25 jaar in het UMCG, maar volgens mij komt u oorspronkelijk uit een andere regio. Hoe is dat gelopen, en wat heeft u uiteindelijk naar Groningen geleid?

Ik kom uit Leeuwarden, dus ik ging samen met mijn klasgenoten studeren in Groningen. Het noorden bleef me trekken, ook toen ik klaar was, vooral de rust hier en het mooie vlakke land. Maar het noorden heeft ook nadelen: er zijn tijden geweest dat ik wekelijks naar Utrecht reisde. Eigenlijk wilde ik de opleiding interne geneeskunde doen. Ik was ook aangenomen hier in Groningen maar moest lang wachten. Toen kwam bij toeval de cardiologie op mijn weg, hier in het UMCG. Ook later heb ik niet de behoefte gehad om naar elders te gaan.

Waar blinkt de afdeling Cardiologie in het UMCG nou écht in uit volgens u?

Hoogstaande zorg en hoogstaand onderzoek.

Als je bedenkt dat ik destijds de 2e promovendus was en er 11 cardiologen waren, wat heeft onze afdeling zich dan ontwikkeld op beide fronten! Onze kracht is de kliniek, we hebben specialisten op elk gebied die ook in Nederland en in de wereld meetellen. Daardoor staat onze zorg op een heel hoog niveau. Bovendien is het een groep, geen verzameling individuen, iets wat je best vaak ziet als er zoveel goede mensen op één afdeling werken. Die samenwerking op hoog niveau komt de patiëntenzorg ten goede. Ik heb er elke week plezier van dat ik met een van mijn collega’s gespecialiseerd in andere cardiologische gebieden kan overleggen met als doel mijn patiënten zo goed mogelijk te behandelen. Die samenwerking, daar zijn we sterk in!

Hetzelfde geldt voor ons onderzoek: we lopen voorop in de wereld op diverse gebieden. We doen relevant onderzoek, met als doel om de behandeling van de patiënten te verbeteren. We hebben die geweldige samenwerking tussen de pre-kliniek en de kliniek, we doen zo mooi translationeel onderzoek en passen dat dan toe in het klinische onderzoek. We hebben verschillende generaties onderzoekers, de oudere groep waar ik toe behoor, een topgeneratie met echte uitblinkers van onderzoekers tussen de 40 en 50 jaar, en nu ook de jongere groep. Recent kregen meerdere PhDs van ons een Mandema of Dekker beurs. Dat kan alleen als er een goed onderzoeksklimaat is. Het is mooi om te zien, voor mij, dat er een nieuwe generatie kwam, en nu weer een volgende generatie. Ja, de mogelijkheid die jongeren krijgen om het over te nemen en een eigen weg in te slaan, dat is heel belangrijk voor een afdeling. Om zelf goed te blijven, maar natuurlijk ook voor een onderzoeker om zich te kunnen ontwikkelen.

Ziet u grote verschillen tussen uw eigen tijd als promovendus en uw promovendi van nu? En zijn er aspecten van de begeleiding die u heeft overgenomen van uw eigen begeleider – of juist niet?

Het onderzoeksklimaat is heel anders, destijds deed bijna niemand onderzoek. Wij waren met 4 onderzoekers in totaal, dus veel minder interactie, iets wat zo belangrijk is om ideeën te krijgen. En ook hoe het onderzoek wordt opgestart en uitgevoerd is sterk veranderd. Mijn eerste gerandomiseerde onderzoek, flecainide versus placebo ging wel heel anders dan b.v. ons RACE 3 onderzoek. Veel binnen het onderzoek is verbeterd, ook de zorg dat alle data netjes verzameld worden, dat de data goed zijn, dat de privacy gewaarborgd wordt, et cetera. Ook in het basale onderzoek, en ook de veiligheid voor de onderzoekers is sterk verbeterd.

Mijn supervisor was en is heel bijzonder, ik heb nog altijd een goede band met hem en tot de dag van vandaag werken we samen. Zijn enthousiasme, creativiteit, tijd nemen om onderwijs te geven, en geduld, dat hoort bij hem. Ik heb weer andere kwaliteiten maar beiden proberen we door ons enthousiasme en het geven van onderwijs jongere mensen ook enthousiast te maken voor de cardiologie en onderzoek.

 

 

Is uw enthousiasme voor onderzoek er altijd al geweest? En wat maakt onderzoek naar ritmestoornissen voor u zo belangrijk?

Nee, pas toen ik gevraagd werd onderzoek te komen doen bij de cardiologie, daarvoor had ik nooit onderzoek gedaan. Maar toen ik eenmaal begonnen was, toen kwam dat enthousiasme heel snel. Zo interessant, maar ook verslavend, om meer de diepte in te gaan wat betreft kennis, in mijn geval ritmestoornissen en speciaal boezemfibrilleren, en fantastisch om te werken aan nieuwe behandelingen en behandelingsstrategieën. Leren van uitkomsten van je eigen en andermans onderzoek en aan de hand daarvan een volgend onderzoek te starten, samenwerking tussen diverse disciplines, en werken met collega’s van elders. Ik vond en vind het geweldig.

Onderzoek naar ritmestoornissen is zo belangrijk omdat ritmestoornissen en zeker boezemfibrilleren veel voorkomen, niet altijd goed herkend worden, en tot op de dag van vandaag moeilijk te behandelen zijn. Dit alles terwijl we weten dat boezemfibrilleren geassocieerd is met hartfalen, herseninfarcten, dementie en algemeen overlijden. Er is nog veel te doen!

Wat beschouwt u zelf als uw grootste succes of belangrijkste prestatie uit uw carrière?

Dat zijn de RACE studies. Toen in 2002 de RACE I geaccepteerd werd als late breaking trial door de American Heart Association en ik daar in een zaal met meer dan 1000 mensen de resultaten mocht vertellen, en niet veel later het artikel in de New England Journal of Medicine werd gepubliceerd, dat was mijn grootste succes en heeft bovenal mijn carrière gemaakt.

U bent cardioloog, hoogleraar, en zit in het bestuur van de Europese Hartritmegroep (EHRA), blijft er nog tijd over voor hobby’s?

Jazeker! Iets wat ik ook van mijn leermeester leerde: heel hard werken, je dingen ontzeggen, en daarna, als er een deadline gehaald is, een artikel of aanvraag ‘op de post’ is, dan is het tijd voor relaxen. Maar dat kende ik ook al tijdens mijn studie medicijnen, gedurende een paar weken hard werken en tentamens doen, daarna weer meer tijd voor andere zaken. En ook een weekindeling met een cardiologie-loze dag was en is voor mij belangrijk. Zaterdag is eigenlijk altijd een cardiologie-loze dag voor mij, tenzij ik dienst had natuurlijk. Ja, dus die hobby’s heb ik altijd gehouden, vooral sporten, vroeger hardlopen, nu wandelen en fietsen, lezen en lekker eten.

 

External links